Informatie voor de watersporter

Fok en kluiver op een aak

Alles over de fok

Het najaar is de tijd om aan nieuwe zeilen te denken. De meeste boten staan veilig in een loods of brengen de winter door onder een dekzeil. Voor zeilmakers begint nu de lange winter waarin ze niet gestoord worden door gescheurde zeilen en reparaties. Ze kunnen zich volop concentreren op het leveren van nieuwe zeilen. Eerst verdiepen we ons in de verschillende soorten zeilen, dit keer de fok.

In deel I keken we naar het grootzeil. De vorm van het zeil, zeillatten, het reven, welke materialen er zijn en hoe een laminaatzeil wordt gemaakt. In deel II zijn de voorzeilen aan de beurt.

Twee zeilen is sneller

Wie op jonge leeftijd leert zeilen doet dat meestal in een bootje met maar een zeil. Dat is dan een Optimist, een Pico of een Piraatje. Vaak heb je daar als kind al je handen vol aan want er moet ook nog worden gestuurd en de boot gaat scheef, kortom hectiek. En dan wil de zeilinstructeur ook nog eens van alles van je. Na verloop van tijd heb je het onder de knie. Andere Optimisten en Pico’s gaan even hard maar boten met twee zeilen, die gaan een stuk harder! 

1 + 1 = 2,5?

Er zijn twee redenen waarom zeilboten zijn uitgerust met meerdere zeilen. Ten eerste omdat er tussen de zeilen een trechter kan ontstaan die voor extra snelheid zorgt, de spleetwerking. Met twee zeilen is de optelsom van beide zeilen meer dan 1+1=2. Je zou kunnen denken aan 1+1=2,5. 

De andere reden is dat meerdere kleine zeilen makkelijker zijn in de bediening. Op een heel groot zeil staan ook vaak hele grote krachten. Met twee kleine zeiltjes kun je af met de helft van de kracht. Nou zet je zeilen meestal vast op een lier of in de klem. Bovendien kun je met een lier veel meer kracht genereren, dan wanneer je met je blote handen aan een schoot trekt. Maar het gaat ook om het hijsen en vooral om het strijken van het zeil. Dat is met een groot zeil een stuk ingewikkelder, je hebt meer mensen nodig.

Hoe werkt een fok? 

Bij de term voorzeilen bedoelen we vooral de fok. Het zeil dat vanaf de punt van de boeg langs de stag naar de mast loopt. De zijkant van een zeil noem je een lijk. Bij de fok loopt het voorlijk langs de stag, dit gedeelte zit strak. Het achterlijk is los, net als bij het grootzeil. En het onderlijk is ook los, dat is dan het verschil met met grootzeil.

Aan de fok zitten twee schoten, vaak enkel uitgevoerd. De lijschoot, die strak komt te staan zet je op een lier om het zeil in de meest ideale vorm te trekken. Bij die meest ideale vorm volgt het achterlijk de vorm van het grootzeil zodat de spleetwerking waar we het eerder over hadden functioneel kan worden. Bolt het grootzeil op, dan staat de fok te strak. Je wilt het zeil zo, dat het groozeil net niet begint te bollen. 

De fokkeschoot gaat eerst door een leioog. Een oog aan dek dat ervoor zorgt dat het zeil altijd in de juiste stand wordt getrokken. Ook hier hebben we het liefst dat het zeil een vleugelvorm krijgt. Vaak is het leioog verstelbaar. Beweeg je het oog naar voren, dan komt het achterlijk strakker te staan, beweeg je het oog naar achteren, dan komt het onderlijk strakker te staan en gaat het achterlijk juist open. 

Bij het overstag gaan klappert de fok, de schoothoek hangt immers los. Bij het grootzeil heb je de giek die het klapperen aanzienlijk vermindert. 

‘Genua’ of ‘fok’?

De termen genua en fok worden vaak door elkaar gebruikt. Sommige zeilers noemen alles voor de mast een fok, andere hebben het over de verschillende genua’s. Beide termen zijn juist. Duiken we in de nautische geschiedenis dan zien we dat alle voorzeilen van oorsprong fok werden genoemd in de oude zeilvaart.

Het verhaal gaat dat bij een zeilwedstrijd in 1926 voor de havenstad Genua er een Zweedse zeiler was die als eerste met een zogenaamde staartfok aan de start verscheen van de One Ton Cup. Deze fok kwam tot voorbij de mast. Zo kreeg het zeil zijn naam. In ons eigen Genua, namelijk in Volendam, kenden we dit zeil toen al decennia als de botterfok, de oude eikenhouten visbotters stonden bekend om hun grote fok dat aan boord soms gekscherend het gordijn werd genoemd.

Genua-1, 2, 3 of 4

Nadat een grote fok voor het eerst op een jacht was gevoerd begon de genua aan een opmars die nooit meer is opgehouden. Zeilen die voorbij de mast komen worden genua genoemd. En inmiddels wordt een fok die niet voorbij de mast komt ook aangeduid als genua. Deze fok wordt de genua-3 genoemd. De genua -2 overlapt wel en beslaat vaak 135% van de voordriehoek. een genua-1 is het grootste en overlapt maar liefst met 155%. De stormfok wordt ook wel de genua-4 genoemd en beslaat maar 80% van de ruimte tussen mast en boeg.

Zeil minderen

De genua-2 wordt vaak de werkfok genoemd. Als er een fok aan boord is, dan is dit meestal een genua-2. Bij licht weer wordt de genua-1 gezet, mocht die tot de zeilgarderobe behoren. Bij harde wind komt de 3 aan dek. Veel zeiljachten hebben een rolfok. Zeil minderen kan ook door de fok deels op te rollen. Deze oplossing is niet helemaal ideaal: de zeilvorm wordt er vaak niet beter op en er komen krachten op het doek op een manier waar het zeil meestal niet op is berekend. 

Meer ouderwetse zeilen en zeilen op platbodems hebben een extra ook en reeflijntjes (knuttels) waardoor het zeil kan worden gereefd.

Kluiver, jiptop

Klassieke schepen, zoals de klippers op IJsselmeer en Waddenzee hebben vaak meerdere fokken. Voor de fok wordt vaak een kluiver gevoerd. Dit is een driehoekig zeil dat voor een extra spleetwerking zorgt. Het levert dus flink wat extra snelheid op. Boven de kluiver wordt soms een vlieger gevoerd. Het grappige is dat moderne racejachten weer teruggaan naar dit concept van meerdere zeilen voor de mast. Dit dan tripple-head zeilen genoemd. Vaak gaat het om een grote genua met op het voordek, dus tussen het grote zeil en de mast, een of meer extra fokken. Een fok die tussen de voorstag en de mast aanhecht op het voordek wordt ook wel een kotterfok genoemd.

Soms neigt een normale fok naar de vorm van een kluiver, de schoothoek bevindt zich niet op dekniveau of zo laag mogelijk maar een of meerdere meters boven dek. Zo’n fok wordt een jibtop genoemd en zou makkelijker zijn in de bediening. 

De keerfok

Als de fok niet overlappend is, kan het schootoog op een rail worden gezet. Bij het overstag gaan hoeft de ene schoot dan niet te worden losgegooid en de andere te worden aangetrokken zoals bij een overlappende fok. Het schootoog glijdt door de kracht van de wind gewoon naar de nieuwe lij-zijde zodat het zeil meteen goed staat. Dit concept zien we al bij de historische Friese skûtjses. Het idee is dus al heel oud. Tegenwoordig zien we de zelfkerende fok bij sommige wedstrijdklasses zoals de Star en bij oceaan-zeilers, lange-afstands-jachten die vaak met weinig bemanning worden gevaren. De high-tech America’s Cup boten zijn ook voorzien van zelfkerende fokken.

Dit bericht is geschreven door Klaas Wiersma, onafhankelijk watersport journalist voor Nauticlink. Wil je reageren op dit bericht? Laat hieronder een reactie achter of stuur Klaas Wiersma een e-mail via nieuwsdienst@nauticlink.com of contact hem via linkedin

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Ontvang wekelijks ons watersportnieuws-overzicht